Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA4778

Datum uitspraak2007-04-19
Datum gepubliceerd2007-05-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers06/1032
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gebruiksverordening tweede woning Veere. Inwerkingtreding gebruiksverordening 1993.


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG Sector bestuursrecht AWB nummer: 06/1032 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht inzake [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde prof.mr. N.S.J. Koeman, tegen Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, gevestigd te Domburg, verweerder. I. Procesverloop Bij besluit van 13 april 2006 heeft verweerder eiser gelast binnen 14 dagen na 19 april 2006, de woning aan het [adres] niet langer in strijd met het bepaalde in artikel 2 van de Gebruiksverordening tweede woningen Veere als tweede woning te (laten) gebruiken, een en ander onder oplegging van een dwangsom van € 113,-- per dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 13.613,--. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar aangetekend. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op 30 juni 2006 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Bij besluit van 28 juli 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 26 oktober 2006 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Vervolgens heeft eiser een verzoek ingediend om versnelde behandeling van het beroep. Van de zijde van verweerder is te kennen gegeven dat er geen bezwaar is tegen versnelde behandeling. De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen. Het beroep is op 14 december 2006 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde H.E. Jansen-van der Hoek. Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken toe te zenden. Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld schriftelijk op de toegestuurde stukken te reageren, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt. Op 12 februari 2007 heeft de rechtbank eiser verzocht de akte van levering van de woning aan [adres], alsmede zijn verklaring aangaande zijn hoofdverblijf in de periode 1993 – heden, welke verklaring eiser hangende bezwaar had ingediend, aan het dossier toe te voegen. Verweerder is vervolgens in de gelegenheid gesteld hier op te reageren, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt. Partijen hebben toestemming gegeven om een nadere behandeling van het beroep ter zitting achterwege te laten. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. II. Overwegingen 1. Op grond van het bepaalde in artikel 2 van de Gebruiksverordening tweede woning van de gemeente Domburg (hierna: de Gebruiksverordening 1993), vastgesteld op 12 oktober 1993, is het een rechthebbende van een woning verboden deze woning te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als tweede woning. Artikel 3 van deze verordening bepaalt dat het verbod zoals vervat in artikel 2 niet geldt ten aanzien van iemand die een woning als tweede woning in gebruik heeft op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening. De Gebruiksverordening 1993 is, gelet op het bepaalde in artikel 7 van deze verordening, een opvolging van de Gebruiksverordening Gebouwen Domburg, zoals vastgesteld op 8 maart 1977 (hierna: Gebruiksverordening 1977). Deze verordening is gewijzigd vastgesteld op 10 december 1985. Op grond van de Gebruiksverordening 1977 was het een zakelijk gerechtigde verboden gebouwen te gebruiken, in gebruik te geven of te doen gebruiken als recreatiewoning. Op 17 december 1998 heeft de gemeenteraad van de gemeente Veere, onder intrekking van de Gebruiksverordening 1993, de Gebruiksverordening tweede woning van de gemeente Veere vastgesteld (hierna: Gebruiksverordening 1998). Op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Gebruiksverordening 1998 is het de rechthebbende op een tot permanente bewoning bestemd gebouw verboden dit gebouw te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als tweede woning. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat als criterium voor de vaststelling of iemand zijn hoofdverblijf in een gebouw heeft, geldt of hij of een ander gedurende een aaneengesloten periode van 180 dagen tenminste 2/3 van die tijd zijn hoofdverblijf in dat gebouw heeft. Artikel 3, aanhef en onder e, van de Gebruiksverordening 1998 bepaalt dat het verbod, vervat in artikel 2, niet geldt ten aanzien van iemand die een woning als tweede woning in gebruik heeft op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening en de rechthebbende op die woning beschikt over een door burgemeester en wethouders schriftelijk verleende ontheffing op grond van Gebruiksverordening 1993. 2. Eiser is sinds 15 november 1993 eigenaar van de woning van het woonhuis met aangebouwde zomerwoning, erf en tuin, gelegen op de hoek van [locatie en kadastraal gegevens] Niet in geschil is dat de woning is gelegen in het werkingsgebied van genoemde Gebruiksverordeningen. 3. Verweerder heeft in het bestreden besluit het besluit van 13 april 2006 gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat eiser in strijd handelt met de Gebruiksverordening 1998 nu hij de betreffende woning als tweede woning in gebruik heeft. Eiser is niet in het bezit van een schriftelijke ontheffing van burgemeester en wethouders en valt als zodanig niet onder het in artikel 3 van de Gebruiksverordening 1998 geregelde overgangsrecht. Voor toepassing van de hardheidsclausule ziet verweerder geen aanleiding. Verweerder is dan ook van mening dat hij in redelijkheid heeft kunnen besluiten handhavend op te treden tegen het strijdige gebruik. Aangezien de zomerwoning [adres zomerwoning] deel uitmaakt van de woning [adres] heeft de dwangsom betrekking op het gehele pand, inclusief de zomerwoning. 4. Van de zijde van eiser is betoogd dat de Gebruiksverordening 1998 onverbindend is wegens strijd met de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO), nu artikel 2, eerste lid, van de Gebruiksverordening een gebruiksbepaling is die is gekoppeld aan een bestemming zoals opgenomen in een bestemmingsplan. Een dergelijke gebruiksbepaling kan evenwel slechts tot stand gebracht worden door de daartoe in de WRO gestelde procedure te voeren, hetgeen niet is gebeurd. Daarnaast is van de zijde van eiser gesteld dat de Gebruiksverordening 1998 onverbindend is wegens strijd met het bepaalde in artikel 30 van de Huisvestingswet (Hw). Voorts is aangevoerd dat de last onder dwangsom niet uitgebreid mag worden tot de zomerwoning aan de [adres zomerwoning]. Bovendien is van de zijde van eiser gesteld dat hij de woning aan het [adres] op het moment van het van kracht worden van de Gebruiksverordening 1993 als tweede woning gebruikte, zodat dit gebruik onder het overgangsrecht van de Gebruiksverordening 1993 valt. Niet van belang is of de woning rechtmatig als tweede woning werd gebruikt. Dat hij zich in 1994 in de GBA heeft laten inschrijven is voor de toepassing van het overgangsrecht niet relevant, aldus eiser. Tenslotte is betoogd dat de begunstigingstermijn van twee weken te kort is. De rechtbank overweegt het volgende. 5. Ter beoordeling is op welke woning het besluit van 13 april 2006 betrekking heeft. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de akte van levering uit 1993 blijkt dat eiser de woning aan [adres], met aangebouwde zomerwoning met adresgegevens [adres zomerwoning] te Domburg, in 1993 tezamen en als één geheel heeft gekocht. Het geheel heeft één kadastraal nummer en staat volgens genoemde akte plaatselijk bekend als [adres]. Bovendien zijn de woning en de zomerwoning, zo is uit de stukken af te leiden, in of omstreeks 2004 tot één woning verbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoe[adres]ing [adres] sinds de verbouwing feitelijk als één geheel bij eiser in gebruik is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 13 april 2006 geacht moet worden betrekking te hebben op de woning aan [adres]. Het feit dat [adres zomerwoning] in het besluit van 13 april 2006 niet is vermeld, maakt dit niet anders. 6. Vervolgens is ter beoordeling of eiser de betreffende woning ten tijde van het van kracht worden van de Gebruiksverordening 1993 als tweede woning in gebruik had. In dat verband is vastgesteld dat, in tegenstelling tot de huidige Gemeentewet die per 1 januari 1994 in werking is getreden, in de Gemeentewet zoals deze ten tijde van de totstandkoming van de Gebruiksverordening 1993 gold, noch in enig andere wet, bepalingen over de inwerkingtreding van gemeentelijke verordeningen waren opgenomen, niet zijnde verordeningen waar bij overtreding sprake was van strafbedreiging. Onder de in 1993 geldende Gemeentewet gold voor het inwerkingtreden van een verordening niet het vereiste van bekendmaking via publicatie. In de Gebruiksverordening 1993 is in artikel 7 bepaald dat de verordening in werking treedt, onmiddellijk nadat zij is vastgesteld. Uit de Gebruiksverordening 1993 blijkt dat de verordening is vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Domburg van 12 oktober 1993. Naar het oordeel van de rechtbank dient er dan ook van uit te worden gegaan dat de Gebruiksverordening 1993 op 12 oktober 1993 in werking is getreden. Aan de publicatie van 26 november 1993 in de Provinciale Zeeuwse Courant van het besluit tot vaststelling op 12 oktober 1993 komt, gelet op voorgaande overwegingen, geen juridisch relevante betekenis toe. 7. Blijkens de akte van levering is eiser op 15 november 1993 eigenaar geworden van de woning aan het [adres] en de aangebouwde zomerwoning [adres zomerwoning]. Dit betekent dat eiser de woning [adres] pas na 12 oktober 1993 als tweede woning in gebruik heeft genomen. 8. Nu eiser pas na de inwerkingtreding van de Gebruiksverordening 1993 de woning aan [adres] als tweede woning in gebruik heeft genomen, is het overgangsrecht van de Gebruiksverordening 1993 niet op hem van toepassing. Aangezien eiser geen rechten kan ontlenen aan het overgangsrecht van de Gebruiksverordening 1993 is ook het overgangsrecht van de Gebruiksverordening 1998 niet op hem van toepassing. 9. Voor zover eiser heeft betoogd dat de Gebruiksverordening 1998 onverbindend is wegens strijd met de WRO overweegt de rechtbank het volgende. Ruimtelijke ordening is de vorming en de uitvoering van overheidsbeleid betreffende de bestemming, de inrichting en het beheer en gebruik van onroerende zaken. De Gebruiksverordening 1998, en de daarvoor geldende gebruiksverordeningen, zijn in het leven geroepen om de leefbaarheid in de kernen te beschermen en leegstand van woningen te voorkomen. Nu de leefbaarheid van de kernen het dominerend motief van de Gebruiksverordening 1998 is, kan deze naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als strijdig met de WRO. Het betoog faalt. 10. Voor zover is betoogd dat de Gebruiksverordening 1998 wegens strijd met artikel 30 van de Hw onverbindend is, overweegt de rechtbank, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State reeds meermalen heeft overwogen, dat, gelet op de parlementaire geschiedenis bij dit artikel, noch de verordening zelf noch het in de verordening neergelegde stelsel van een persoonsgebonden ontheffing, in strijd zijn met de Hw. Ook dit betoog faalt. 11. Door de woning aan [adres] als tweede woning te gebruiken, handelt eiser, nu geen sprake is van een ontheffing in de zin van artikel 4 van de Gebruiksverordening 1998, in strijd met artikel 2 van die verordening. Verweerder was dan ook bevoegd handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten worden gemaakt. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht bestaat op legalisatie. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in de concrete situatie behoort te worden afgezien. Van bijzondere omstandigheden in de hiervoor genoemde zin is de rechtbank niet gebleken. 12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid tot handhaving heeft kunnen besluiten. Het besluit van 13 april 2006 is met het bestreden besluit terecht gehandhaafd. De rechtbank is van oordeel dat een begunstigingstermijn van twee weken om aan de last onder dwangsom te voldoen, als redelijk is aan te merken. Hetgeen overigens van de zijde van eiser is aangevoerd kan niet tot een andersluidend oordeel leiden. Het beroep is ongegrond. 13. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. III. Uitspraak De Rechtbank Middelburg verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2007 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Bos, griffier. Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Afschrift verzonden op: 19 april 2007